Saint-Saens: Oratorio de Noël

Camille Saint-Saëns was een wonderkind. Wat is dat nu precies, een wonderkind? Op Wikipedia staat het volgende: "Als wonderkind wordt in het algemeen een kind beschouwd, dat op enig gebied van kunst, wetenschap of sport op jonge tot zeer jonge leeftijd in het algemeen publiekelijk heeft aangetoond over bijzondere vermogens te beschikken, die men bij een dergelijke leeftijd nog niet zou verwachten." Kort gezegd, een wonderkind kan op heel jonge leeftijd iets wat andere kinderen niet kunnen.

Wonderkinderen komen vaker voor dan je zou denken. Michael Jackson was er bijvoorbeeld een, en Tiger Woods. Maar Camille Saint-Saëns was een wonderkind van een heel bijzondere orde. Een soort van superwonderkind. Toen hij twee jaar was, kon hij al lezen en schrijven en kreeg hij zijn eerste pianolessen. Zijn eerste pianocompositie schreef hij toen hij nog maar drieënhalf was. Zijn eerste concert gaf hij op zijn vijfde. Op zijn zevende kreeg hij zijn eerste compositielessen en kende hij al behoorlijk wat Latijn. Toen hij dertien was, werd hij toegelaten tot het conservatorium in Parijs waar hij orgel en compositie ging studeren. En ga zo maar door.

Saint-Saëns was misschien wel de beste organist van zijn tijd. Het publiek kwam van heinde en verre om zijn razend knappe improvisaties op het orgel te horen. Hij had dan ook al jong, op zijn 23ste om precies te zijn, een van de meest gewilde banen van Parijs: organist van de kerk van de Madeleine. In deze positie kreeg hij ook compositieopdrachten. Nog geen jaar na zijn benoeming kreeg hij de opdracht een kerstoratorium te schrijven voor solozangers, koor en orkest. Het moest worden uitgevoerd op kerstavond. Op 4 december begon Saint-Saëns te schrijven. Elf dagen later, op 15 december was het af.

Het Oratorio de Noël bestaat uit 10 deeltjes. In het eerste deel, de prelude, roept Saint-Saëns een lieflijke, landelijke sfeer op: de herdertjes zitten in het veld en waken over hun schaapjes. Eerst speelt alleen het orgel, later komt ook het orkest erbij. Pas in het tweede deel introduceert Saint-Saëns de solisten. Zij vertellen om beurten een stukje van het kerstverhaal. Een van hen zingt de rol van de aartsengel die aan de herders verkondigt dat Jezus is geboren. Dan verschijnt een grote groep engelen aan de hemel en barst het koor in jubelen uit. In de volgende zeven deeltjes wisselen solo's, duetten, trio's en koren elkaar af. De sfeer blijft vriendelijk, intiem, maar toch een beetje plechtig. In het orkest spelen het orgel en de harp een hoofdrol. Het Oratorio de Noël eindigt met een feestelijk slotkoor.   

Het is heel goed mogelijk dat jij nog nooit van Saint-Saens hebt gehoord, maar je hebt vast wel eens muziek van hem gehoord. In het spookslot van de Efteling dansen de geraamtes op muziek die door Saint-Saens is gecomponeerd: de Danse Macabre. Ga maar eens luisteren op YouTube. Wie weet, herken je het wel.